Bij een hoge concentratie van de elektriciteitsproductie moeten de eisen ten aanzien van de robuustheid van ons distributienetwerk worden aangescherpt. De gevolgen van ongelukken en sabotage kunnen ernstig zijn, omdat direct grote delen van Nederland zonder stroom komen te zitten. Om dat te voorkomen moet je héél veel extra hoogspanningskabels en aanleggen, grotendeels in de vorm van bovengrondse tracees. Peperduur en nog veel ontsierender voor het landschap dan wind op land. Het bezwaar dat EPZ, de eigenaar van kerncentrale Borssele, gisteren maakte tegen de aanleg van twee windparken op zee illustreert -onbedoeld- hetzelfde probleem.

Het huidige ontwerp van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk is gebaseerd op N-1 redundantie. Dat betekent dat de stroom altijd langs minstens twee wegen zijn eindbestemming -de afnemer- kan bereiken. Als er een kabel breekt neemt de ander het over. Dit zorgt voor extra zekerheid bij calamiteiten. Maar de vraag is of deze standaard voldoende robuust is bij een verdere schaalvergroting van de productie, bijvoorbeeld op de Noordzee.
Een recente calamiteit was de brand bij een onderstation nabij Dronten, waardoor het treinverkeer tussen de randstad en Zwolle via Lelystad drie maanden plat lag, omdat ook de ProRail-infrastructuur beschadigd werd. Dat voorbeeld geeft aan dat de impact zelfs bij een regionale calamiteit al behoorlijk groot kan zijn. Dat is nog kinderspel vergeleken bij de gevolgen van het wegvallen van een 380kV verbinding, de ruggengraat van ons distributienetwerk. Minder ernstig, maar nog altijd buitengewoon vervelend, is een te lage capaciteit van een tracé, want dan kan niet alle geproduceerde stroom naar de klant. In veel regio’s in NL is er op dit moment, ook op de middenspanningsnetten, sprake van filevorming. Wat zijn de oplossingsrichtingen? Ik zie er drie.

De eerste strategie -extra kabels- is peperduur en gaat ook veel maatschappelijke weerstand opleveren, te vergelijken met het huidige gedoe rond windturbines. Er zijn maar weinig mensen enthousiast over een hoogspanningstracé in hun achtertuin, ook al is dat nodig voor de leveringszekerheid in ons land. Wat ook niet helpt is dat de zware netwerken (380kV en 220Kv) technisch niet eenvoudig ondergronds aan te leggen zijn. Toch zullen er een aantal zware tracées bij moeten komen. Desondanks blijven we bij deze strategie relatief kwetsbaar voor terroristische aanslagen op de knooppunten van het netwerk.
De tweede strategie is (decentrale) productie en vraag dichterbij elkaar brengen, dan heb je veel minder kabels en leidingen nodig. En bent minder kwetsbaar voor calamiteiten en sabotage. Je zal dan wel wat meer windturbines en zonneparken in je achtertuin moeten accepteren. In een bepaalde verhouding, want zon en wind hebben afzonderlijk een tamelijk grillig productieverloop, maar ze zijn aardig complementair. Voor de dagen dat het niet waait én de zon niet schijnt moet je in dit scenario zorgen voor regionale backupcapaciteit. Meest voor de hand ligt om hiervoor voorlopig nog een aantal gascentrales (inclusief WKK) in de lucht te houden. Daarnaast kan je geleidelijk meer elektriciteit bufferen in accu’s (met name elektrische auto’s) en een deel van de vraag afschakelen tijdens Dunkelflaute. Dat laatste gebeurt nu al bij veel grootverbruikers, op basis van de elektriciteitsprijs.
De derde strategie zou heel geschikt zijn voor EPZ/Borssele. EPZ wijst erop dat de combinatie van twee extra kerncentrales én extra windparken op de Noordzee de capaciteit van het 380kV-tracé tussen Vlissingen en Bergen op Zoom ver overtreft. Het zou zonde zijn om stroom weg te gooien door windturbines uit te zetten als het hard waait. Er wordt nu gekeken naar waterstofproductie op platforms in de Noordzee, nabij de windparken. Waterstof is een energiedrager die goedkoper opgeslagen en getransporteerd kan worden dan elektriciteit en ook nuttig is als grondstof voor de industrie.
Je zou die waterstoffabriek ook naast de kerncentrales kunnen bouwen. Die produceren dan 90% van de tijd stroom voor de waterstofproductie. De overige 10% van de tijd -wanneer de zon niet schijnt én het niet waait- leveren ze stroom aan het net om te voorkomen dat ons licht uitgaat. Het hoogspanningsnet wordt zo nooit overbelast.
Waarschijnlijk is een combinatie van deze drie strategieën de meest optimale aanpak. Maar ik pleit voor een hoger aandeel decentrale elektriciteitproductie (met een goede balans van zon en windcapaciteit) dan waar nu op gekoerst wordt. En ook het backupvermogen moet goed verdeeld zijn over het land. O ja, da’s nog een groot nadeel van Borssele 2&3: de helft van de geproduceerde energie gaat straks als koelwater de Westerschelde in. 1000-1500 MW restwarmtecapaciteit op deze locatie nuttig afzetten is immers een illusie. De voorkeur van het kabinet voor drie kerncentrales op één locatie is een keuze voor de weg van de minste weerstand. Daar zouden we over 25 jaar wel eens spijt van kunnen hebben.
Zie ook: