Directeur Daphne Braal van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) haalt vanmiddag in een moedig interview met de NRC hard uit naar het beleid van wonen-minister Stef Blok. Blok wil het financieel toezicht op de woningcorporaties inlijven in zijn ministerie. Volgens Braal wordt het daarmee een speelbal van de politiek.
Ik deel de kritiek van Braal, en bracht die tijdens eerdere debatten met Blok ook al naar voren. Allereerst op 25 april 2013 bij de bespreking van het advies van de commissie Hoekstra over het toezicht op de corporatiesector (29453-317). Bij die gelegenheid gaf ik ook onze visie op het bredere kader voor de maatschappelijke verankering van de woningcorporaties:
“De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. De vorige minister voor Wonen heeft de commissie-Hoekstra gevraagd om met ideeën te komen om het maatschappelijk ondernemerschap van corporaties beter beheersbaar te maken en om in te gaan op perverse prikkels in het corporatiestelsel die leiden tot ongewenste financiële risico’s. De commissie-Hoekstra kiest in haar advies voor een pragmatische «no regret»-benadering en dat vindt de SP-fractie heel verstandig. Daarom verbazen wij ons zo over de manier waarop de minister met het advies is omgegaan. Hij heeft veel weg van een olifant in een porseleinkast die na afloop toch weer met een tubetje lijm aan de slag moet. Het plan van de minister staat volgens de SP-fractie net niet haaks, maar toch wel in een hoek van 85 graden op het advies van de commissie-Hoekstra. Ik heb het uiteraard over de positionering van het financieel toezicht binnen zijn ministerie.
Je kunt die positionering van het toezicht bekijken met een principiële bril of met een pragmatische bril. Zet ik mijn principiële bril op, dan valt er op zichzelf wel wat te zeggen voor de positionering van het toezicht binnen het ministerie. Zbo’s zijn altijd lastig aan te spreken op hun handelen in concrete kwesties. Het ministerie is systeemverantwoor-delijk, maar over concrete zaken valt niet te corresponderen. Dat is ook voor de SP-fractie een pijnpunt.
Als ik mijn pragmatische bril opzet, constateer ik dat het Centraal Fonds Volkshuisvesting – dat is toch echt een Zelfstandig Bestuur Orgaan (ZBO) – het de afgelopen tien jaar van alle toezichthouders in deze branche verreweg het beste heeft gedaan. Het intern toezicht was hopeloos. Het extern toezicht van het ministerie op de inhoud was nog hopelozer. Het Centraal Fonds Volkshuisvesting heeft vaak geconstateerd dat het iets wel wilde, maar dat niet mocht. Het heeft echter vaak met te beperkte middelen toch in een aantal gevallen in een vrij vroeg stadium de vinger op de zere plek gelegd. Bij de discussie over de Herzieningswet was de SP-fractie er om die reden voor om de positie van het Centraal Fonds Volkshuisvesting juist te versterken en het fonds ook het inhoudelijk toezicht te laten doen. Wij constateren dat het CFV het in de praktijk gewoon relatief goed deed.
Met de pragmatische bril op stel ik op dit punt een flink aantal vragen aan de minister. Hoe goed is zijn relatie met het Centraal Fonds Volkshuisvesting? Ik zou verwachten dat hij het van tevoren uitgebreid had afgestemd met het Centraal Fonds Volkshuisvesting, maar dat lijkt volkomen overvallen door deze move van de minister. Waarom niet wachten met een reorganisatie totdat de parlementaire enquete is geweest en voorlopig gewoon de koers van de commissie-Hoekstra volgen? Hoe garandeert de minister de onafhankelijkheid van het toezicht? Het Centraal Fonds Volkshuisvesting is hier bezorgd over, maar ook Aedes, de Woonbond en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties. Mag een interne toezichthouder van de minister zelf naar buiten treden als hij onder BZK valt? De SP-fractie was buiten-gewoon blij dat het Centraal Fonds Volkshuisvesting het regeerakkoord en het in februari gesloten woonakkoord tegen het licht kon houden voor wat betreft de volkshuisvestelijke consequenties voor de sector. Het is wel duidelijk dat die consequenties pijnlijk waren voor de minister. Hij citeerde uit dat rapport «als een boer met kiespijn».
Wij willen graag de onafhankelijke functie van het Centraal Fonds Volkshuisvesting handhaven. Ik constateer echter dat die straks niet meer bestaat. Dat soort rapporten kan de Kamer dan schudden. Hoe wordt structureel uitgesloten dat door de minister wordt gestuurd op analyse en doorrekening door de financieel toezichthouder? Juist om deze reden is in 2008 gekozen voor toezicht op afstand. Het is ook voor corporaties, huurders en het parlement van belang dat de toezichthouder onafhankelijk kan oordelen en adviseren. Hoe wordt voorkomen dat door de verschillende bezuinigingen binnen het Rijk, de expertise van het Centraal Fonds Volkshuisvesting geweld aan wordt gedaan? Omdat het onderdeel is van het ministerie, gaat daar wellicht iedere keer de kaasschaaf overheen. Wat de SP-fractie betreft ligt het niet voor de hand om te veranderen wat goed functioneert. Als iets niet kapot is, moet je het niet repareren. Onze indruk is dat de onafhankelijke opstelling van het Centraal Fonds Volkshuisvesting in de afgelopen periode, mede aanleiding is geweest voor deze zet van de minister. Als dat daadwerkelijk het geval is – ik krijg daarop graag een reactie van hem – vinden wij dat een kwalijke zaak. De commissie-Hoekstra zegt ook dat de onderlinge solidariteit voor risicoverevening risicobeheer op sectorniveau vergt. Ik wijs er nogmaals op dat ons voorstel voor het bruteren van de contragarantie ertoe zal leiden dat het belang van de corporatie voor het risicobeheer op sector-niveau toeneemt. Dat zou dus prima passen binnen de filosofie van de commissie-Hoekstra. Misschien is er op dit punt sprake van voortschrijdend inzicht bij de minister. De minister wil met een eenduidige waardering van vastgoed komen. De SP-fractie is er mordicus op tegen dat dit een waardering op basis van de marktwaarde wordt. Het impliceert immers dat de marktwaarde de basis voor de huurprijsbepaling is, maar dat willen wij niet. Sterker nog, dat zou het einde van de sociale huisvesting betekenen.
Ik kom op de aanpak van de problematiek in de corporatiesector en de ontsporing van de afgelopen jaren. Wij denken dat de situatie veel minder ingewikkeld is dan vaak wordt voorgesteld. Bij Vestia is het misgegaan met de derivatenhandel die haaks stond op elementaire regels. Dat geldt in mindere mate voor een aantal andere corporaties. Meer specifiek betreft het allang bestaande regels van financiële deugdelijkheid, maar die regels werden alleen niet gehandhaafd. Een flink aantal corporaties heeft door grondspeculatie een bloedneus of erger opgelopen. Voorbeelden daarvan zijn Rentree en Woningstichting Geertruidenberg. Dat stond ook haaks op allang bestaande regels, namelijk dat corporaties alleen maar grond mogen aankopen als er binnen tien jaar gebouwd kan worden. Die regels werden ook niet gehandhaafd.
Eveneens is een flink aantal corporaties de bietenbrug opgegaan door een onbalans tussen hun omvang en de schaal van hun projectontwikkeling. Bovendien waren de risico’s van projectontwikkeling nog verkeerd ingeschat ook. Voorbeelden hiervan zijn SGGB, Laurentius en Rochdale. In deze categorie lopen bovendien nog onderzoeken naar strafrechtelijk vervolgbare feiten. Er zijn ook een aantal corporaties die aangespoord door Den Haag, maar vaak ook aangemoedigd door lokale politieke connecties, volstrekt onverantwoorde projecten in de sfeer van maatschappelijk vastgoed hebben aangepakt. Voorbeelden daarvan zijn Woonbron en Servatius. Ten slotte kom ik op de SP-oplossing. Naar de mening van de SP moet versterking van de maatschappelijke verankering ten principale de oplossing zijn; commissarissen die voortkomen uit huurders, uit de gemeenten waar ze werkzaam zijn. Er moet een kleinere schaal zijn, waardoor de machtsbalans tussen bestuurders en stakeholders hersteld wordt. Er moeten heldere kerntaken zijn en, niet te vergeten, krachtig extern toezicht.”
Na het debat van 25-4 werd er een -ook door mij ondertekende- motie Verhoeven aangenomen, waarin meer waarborgen gevraagd werden voor de onafhankelijkheid van het toezicht. Bij het algemeen overleg woningcorporaties op 4 december 2013 stelde ik de manier waarop de minister de motie “uitvoert” aan de kaak:
“De SP-fractie is niet gelukkig met de uitwerking van de motie-Verhoeven c.s., waar ook mijn naam onder staat. De brieven van 6 september en 2 december bevestigen het beeld dat de Minister niet alleen politiek verantwoordelijk is voor het toezicht, maar ook volop knoppen heeft om de toezichthouders mee te sturen. De SP-fractie denkt dat de door de Minister voorgestelde toezichtsstructuur per saldo zelfs een achteruitgang is ten opzichte van de huidige situatie. Wij denken dat de oorspronkelijke denkrichting met een volkshuisves-tingsautoriteit die zowel de volkshuisvestelijke als de financiële prestatie bewaakt, superieur is aan de richting waarin wij nu bewegen. Graag een reactie van de Minister.”
Daarop reageerde Blok als volgt: “Ik zeg de heer Jansen dat ik een combinatie van volkshuisvestelijk en financieel toezicht niet logisch vind. Ik meen daarvoor de commissie-Hoekstra aan mijn kant te hebben. Die zegt dat dit verschillende vragen zijn die soms ook kunnen botsen. Vandaar dat het bij de twee zwaarste sancties bij elkaar moet komen bij de Minister. Het intrekken van een toelating kan ingegeven worden door financieel wanbeheer, maar kan volkshuisvestelijk dusdanige consequenties hebben dat een Minister kan concluderen dat hij de toelating nog niet intrekt maar voor een bewind-voerder kiest. Verder moet men bij dit type toezicht onafhankelijk van wat de ander vindt, tot een conclusie kunnen komen. Een financieel toezichthouder moet uiteindelijk kunnen zeggen dat er geen ruimte is voor verdere investeringen, hoe vervelend dat ook is, terwijl de volkshuisvestelijk toezichthouder misschien zegt dat er meer moet worden geïnvesteerd.”
Volgens mij snijdt de argumentatie van de minister geen hout. In tweede termijn heb ik dat toegelicht aan de hand van een voorbeeld (Woonbron/ss Rotterdam): “Bij de bespreking van het wetsvoorstel zullen wij het hebben over het scheiden van financieel en volkshuisvestelijk toezicht, maar hoewel ik de mening van de Minister deel dat hierbij verschillende belangen in het geding zijn, toont de praktijk juist aan hoe belangrijk het is dat die twee componenten toch in één hand komen. Ik noem Woonbron als voorbeeld. Indertijd werd er vanuit de VROM-Inspectie voor het volkshuisvestelijk toezicht toestemming voor gegeven om dat schip aan te schaffen. Tegelijkertijd lag er een waarschuwingsbrief van het Centraal Fonds Volkshuisvesting dat men dit beter niet kon doen omdat het spelen met het geld van de huurders was. Zo parafraseer ik het even. Ik denk dat men bij een geïntegreerd toezicht toch meer naar de kosten en de baten had gekeken en dat er een verstandiger advies was gegeven.”
Het wetsvoorstel waarop ik doel is de novelle over de taken, het interne en externe toezicht bij de woningcorporaties, waarover nu al een jaar of vijf gestecheld wordt. Blok heeft beloofd dat dat wetsvoorstel voor de zomer bij de Kamer ligt.