Vorige week donderdag stelde ik schriftelijke vragen aan minister Van der Laan over een conflict bij de Limburgse woningcorporatie ZO Wonen, naar aanleiding van een grote reorganisatie. Inmiddels hebben directie en Raad van Commissarissen besloten om de reorganisatie te heroverwegen. Vrijdag a.s. breng ik een werkbezoek aan Sittard, waarbij ik spreek met de ondernemingsraad, de huurdersorganisatie en de raad van commissarissen.
Ter gelegenheid van mijn bezoek heb ik de rapportages over 2008 van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting over ZO Wonen er eens op nagelezen.
In corporatie in perspectief vind je de score van ZO Wonen op een aantal prestatieindicatoren, in vergelijking met het landelijk gemiddelde en met de referentiecorporaties (dat zijn corporaties die qua profiel lijken op ZO Wonen).
Op de meeste onderdelen scoort ZO Wonen gemiddeld, maar op enkele punten wijkt het beeld af. De leegstand als gevolg van marktomstandigheden is het dubbele van normaal: 1% i.p.v. 0,5%. Het aantal nultredenwoningen is veel lager (18%) dan bij de referentiecorporaties. De investeringen in vernieuwing en uitbreiding van de woningvoorraad blijven achter bij het regionale gemiddelde en de referentiecorporaties. Dat komt omdat ZO Wonen méér sloopt en verkoopt dan gemiddeld, en ongeveer even veel nieuw bouwt.
Gezien het conflict met het personeel heb ik ook gekeken naar de netto bedrijfslasten: die wijken nauwelijks af van het landelijk beeld en de referentiegroep. Wèl afwijkend is het volkshuisvestelijk vermogen (over 2007): dat is met 15% van het balanstotaal minder dan de helft van de referentiecorporaties en het landelijk gemiddelde.
Vragen van het lid Jansen (SP) aan de minister van WWI over corporatie ZO-wonen, d.d. 23 april 2009
1. Heeft u kennis genomen van het opzeggen van het vertrouwen in de directeur-bestuurder van ZO Wonen in Sittard door de medewerkers van de woningcorporatie, naar aanleiding van het voornemen om de personeelsformatie met 41 FTE terug te brengen?
2. Klopt het dat de corporatie financieel in zwaar weer terecht dreigt te komen door de volgende samenloop van omstandigheden:
– een relatief lage solvabiliteit;
– een investeringsopgave van €60 miljoen/jaar in de wijkaanpak, waarvan 25% onrendabel;
– met ingang van 2008 een jaarlijkse kostenpost van €3-4 miljoen ten behoeve van de integrale Vennootschapsbelasting en de wijkenheffing?
3. In welke opzichten verschilt de investeringsopgave van ZO Wonen kwantitatief en kwalitatief van die van de woningcorporaties met bezit in de krachtwijken?
4. Ziet u een relatie tussen de reorganisatiemaatregelen en andere bezuinigingen bij ZO Wonen en de invoering van de VPB en de wijkenheffing? Vindt u dergelijke effecten acceptabel in het kader van de kerntaken van de corporaties en de ambities van het kabinet met de wijkaanpak?
5. Zijn er nog meer corporaties die plannen hebben om hun personeelsformatie in te krimpen in verband met genoemde belasting en heffing?
Zo ja: hoeveel en voor hoeveel personeelsleden?
6. Hoe staat het met uw acties om iets te doen aan ongewenste effecten van de wijkenheffing en de VPB? Is bovenbeschreven ontwikkeling aanleiding om de opschorting dan wel afschaffing van wijkenheffing en VPB te overwegen?
7. Wat gaat u doen om de negatieve spiraal bij de woningcorporatie ZO Wonen te doorbreken?