Vanmiddag heeft de commissie Verkeer en Waterstaat overleg gevoerd met Staatssecretaris Huizinga en minister ter Horst van Binnenlandse Zaken over de plannen met betrekking tot rampenbeheersing en overstromingen. Met andere woorden: Hoe houden we in de toekomst in Nederland droge voeten?
Kamerbreed was er stevige twijfel over de financiering van de plannen van de staatssecretaris. Zij zegde hierop toe om te komen met een overzicht van alle middelen die op dit moment beschikbaar zijn voor de aanpak van de 90 zwakke plekken in de kustverdediging.
Hiernaast heeft de staatssecretaris op mijn verzoek aangegeven dat de ruimtelijke problematiek, zoals het bouwen in de Zuidplaspolder en experimenteel bouwen in rivierbeddingen aandacht verdient en dit terug zal komen in het plan “Waterveiligheid in de 21ste eeuw” dat in 2008 gereed komt.
Zij verzekerde overigens dat het risico op natte voeten nergens groter zal worden.
Onderstaand mijn inbreng bij het debat:
Voorzitter,
In het verleden werd de bescherming tegen hoog water vooral gezocht in stevige dijken. Daar was niks mis mee. Nu is de blik verruimd. Daar is óók niks mis mee.
Het kabinet wil bij het ruimtelijk beleid in de toekomst letten op de effecten van keuzen op de risico’s voor overstroming. Maar waarom geen heroverweging van ruimtelijke ontwikkelingen waar onlangs toe is besloten, maar die nog niet zijn uitgevoerd? Is het verstandig om door te gaan met bouwplannen in de zuidplaspolder, het afvoerputje van de randstad, terwijl we 50 kilometer verderop € 100 miljoen uitgeven om een polder bij Mijdrecht weer onder water te zetten? Is het verstandig om op 15 plekken in rivierbeddingen te experimenteren met woningbouw?
Kortom: is het kabinet van plan om de planologische kernvergissingen van de afgelopen jaren te heroverwegen op basis van de verbrede watervisie?
Ook is de blik verruimd en gericht op mogelijkheden om het restrisico zo klein mogelijk te maken.
In onderzoek rampenbeheersingsstrategie Rijn en Maas is gekeken naar de kosteneffectiviteit van fysieke en organisatorische maatregelen. De conclusie: organisatorische maatregelen zijn kosteneffectief. Letterlijk wordt gesteld: ‘zandzakken, mits goed uitgevoerd, zijn zéér rendabel.’
Op dat moment gaan bij de SP-fractie de alarmbellen rinkelen. Er is een uitwisseling mogelijk tussen fysieke en organisatorische maatregelen om op een acceptabel risico uit te komen. Maar wat ons betreft beginnen we eerst onze zwakke schakels in de waterkeringen op een redelijk niveau te brengen. Ik zeg redelijk, omdat waarschijnlijk is dat op grond van de nota Waterbeleid 21e eeuw in 2008 de lat nog hóger gelegd moet worden.
Op grond van de huidige normen zijn er al 90 zwakke plekken in primaire waterkeringen. De aanpak hiervan kost € 1,6 miljard. Is de regering met de SP-fractie van mening dat dit bedrag op korte termijn gereserveerd moet worden? Hoe verhoudt dit zich met de 150 miljoen euro in het regeerakkoord, aangevuld met de 125 miljoen euro uit het beleidsprogramma? Kunnen met dit bedrag de 90 zwakke plekken in 2020 verdwenen zijn? En is er dan nog geld over om de 30% waterkeringen waarover nog geen definitief kwaliteitsoordeel mogelijk was te verbeteren?
Kan de staatssecretaris ondubbelzinnig bevestigen dat we ook in de toekomst onze normen halen door middel van stevige dijken en niet door dijkjes aangevuld met zandzakken?
Een betere organisatie van de rampenbestrijding en verhoogd risicobesef bij bevolking en bestuurders is een goede zaak. Maar niet als surrogaat voor degelijke dijken!
De Unie van Waterschappen is overigens niet erg content dat het buitendijks gebied bij de verkenning waterveiligheid 21e eeuw buiten beschouwing gelaten wordt. Wat doet de regering met die kritiek, die naar onze mening hout snijdt?
In het kader van de verkenning wordt ingegaan op een verschuiving van normering van overschrijdingskans naar overstromingskans. De principiële argumenten daarvoor onderschrijven wij. Het is echter niet duidelijk wat dit betekent voor het risico op natte voeten. Zal het risico in alle gebieden kleiner worden of hooguit gelijk blijven? Of is het ook mogelijk dat geaccepteerd wordt dat het risico groter wordt, bv. omdat er in een bepaalde polder maar weinig mensen wonen?
Ook op dit moment is er al sprake van een differentiatie van normen, afhankelijk van het economisch belang en de bevolkingsdichtheid van een gebied. Maar wij zouden het wel erg cynisch vinden als bewoners van sommige gebieden worden overgeleverd aan de zandzakken.
Als er gedifferentieerd wordt naar gebieden, loopt een bewoner van de Alblasserwaard een groter risico dan een bewoner van Rotterdam. Vindt de regering dat acceptabel? Is het niet wenselijk om het materiële deel van dat verschil door middel van een nationale verzekering af te dekken?
Daarmee kom ik op het vraagstuk van de mate van solidariteit. Het is duidelijk dat de kosten in lage gebieden en dichtbij zee hoger zijn dan op de hogere gronden in het binnenland. Sommige professoren vinden dat we de investeringen in waterkeringen volledig moeten dekking door middel van een omslagheffing van de waterschappen. De SP-fractie vindt dat geen verstandige keuze. De kwaliteit van de primaire waterkeringen is een nationaal belang, dat daarom ook grotendeels gefinancierd mag worden uit rijksmiddelen. Enige differentiatie naar regio is acceptabel, maar die is er nu al door de hogere kosten voor secundaire waterkeringen en beheersmaatregelen bij de waterschappen.
Voorzitter,
De SP-fractie heeft een wat dubbel gevoel bij het verruimde blikveld van de regering, zolang de basale verbetermaatregelen van onze krakkemikkige waterkeringen nog niet eens geregeld zijn.
