Afgelopen woensdag deed ik mee aan een dabat met Martijn van Dam (PvdA), Jan de Vries (CDA) en Ronald Waterman (VVD) georganiseerd door de ORAS-fractie in de studentenraad van de TU-Delft. Ik hoorde er opmerkelijke standpunten over collegegelddifferentiatie. Daaronder wordt verstaan dat voor sommige -commercieel aantrekkelijke-opleidingen een hoger collegegeld betaald moet worden dan voor andere studies.

kunnen straks alleen nog studenten met een dikke portemonnee een topopleiding volgen? (foto: Toneelgroep Amsterdam)
De stelling van ORAS was: “collegegelddifferentiatie op de TU is noodzakelijk voor internationaal toponderwijs”. Inleider Hans Krul, secretaris van het College van bestuur van de TU-Delft, droeg al een paar sterke argumenten tegen de stelling. Zo staat Nederland -zonder dat we ooit een collegegelddifferentiatie hebben gehad- met twee universiteiten in de Europese top-10. Dat lijkt eerder de stelling te rechtvaardigen dat collegegelddifferentiatie afbreuk doet aan internationaal toponderwijs.
Wat mij betreft is dat ook zo. Toponderwijs moet studenten selecteren op kwaliteit, niet op de dikte van hun portemonnee. Dat standpunt werd opmerkelijk genoeg gedeeld door de woordvoerders van CDA en VVD, maar niet door PvdA-woordvoerder Martijn van Dam. Hij bleek een onvervalste aanhanger van het profijtbeginsel. Dat zou een noodzakelijk antwoord zijn op de globalisering van de universitaire wereld, waardoor studenten mondiaal gaan shoppen bij de universiteiten die de meeste waar voor hun geld bieden.
Hij heeft gelijk dat hierdoor enige “lekverliezen” kunnen ontstaan, maar wat mij betreft zijn die ondergeschikt aan het toegankelijk houden van onze universitaire opleidingen voor slimme studenten met een dunne portemonnee. En als die na hun studie veel geld gaan verdienen moeten ze wat de SP betreft gewoon wat meer belasting gaan betalen.